- pousser
- pousser [poesee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 duwen ⇒ drukken, (op)dringen2 groeien ⇒ groter worden, uitbotten, doorkomen 〈tanden〉3 zijn weg vervolgen ⇒ doorgaan, -rijden, -reizen4 〈informeel〉overdrijven5 persen 〈tijdens bevalling〉♦voorbeelden:2 faire pousser • verbouwen, telen, kwekenlaisser pousser sa barbe • zijn baard laten staan3 pousser jusqu'à Paris • doorreizen tot Parijs4 faut pas pousser! • je moet niet zo overdrijven!II 〈overgankelijk werkwoord〉1 (voort)duwen ⇒ (voort)drijven, voortstuwen, schuiven2 aanzetten ⇒ aansporen, (aan)drijven3 een duw geven ⇒ aanstoten4 uitstoten ⇒ slaken, uiten, zingen5 stimuleren ⇒ vooruitbrengen, bespoedigen6 vooruithelpen ⇒ begunstigen, steunen, pousseren7 krijgen ⇒ schieten 〈wortels〉8 voortgaan met ⇒ voortzetten, uitbreiden, verlengen♦voorbeelden:1 pousser un moteur • een motor op volle kracht laten draaienpousser la porte • de deur open-, dichtduwenpousser qn. dehors • iemand buiten (de deur) zettenpousser la plaisanterie trop loin • de scherts te ver drijvenpousser qc. à sa perfection • iets tot in de perfectie uitwerkenpousser l'amitié, la haine jusqu'à 〈+ onbepaalde wijs〉 • zover gaan met zijn vriendschap, zijn haat dat2 pousser un élève • een leerling vooruithelpen, stimuleren3 pousser qn. du coude • iemand met de elleboog aanstoten4 〈informeel〉 pousser une chanson, la chansonnette, la romance • een liedje zingenpousser des cris • een geschreeuw aanheffenpousser des gémissements • kermen, kreunen〈informeel〉 en pousser une • een lied aanheffen5 pousser une affaire • vaart achter een zaak zetten¶ pousser son avantage, ses succès • zijn voordeel uitbuiten, weten te benuttenpousser sa voix • zijn stem verheffenIII se pousser 〈wederkerend werkwoord〉1 plaats maken ⇒ opschuiven, opschikken, opzij gaan2 vooruitkomen ⇒ zich een weg banen 〈door omstanders opzij te dringen〉 ⇒ met de ellebogen werken3 zich opwerken ⇒ carrière, naam maken4 elkaar duwen ⇒ elkaar verdringen→ colv1) duwen, drukken2) groeien3) doorgaan4) overdrijven5) persen [bevalling]6) (voort)duwen7) aansporen8) uiten, slaken9) stimuleren10) krijgen [wortels]11) voortzetten
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.